• un·der
Naar frequentie 220

under

  1. daaronder, eronder

under

  1. onder (ruimtelijk)
  2. tijdens (tijdelijk)
  • blandt (blandt andet, blandt andre)

under

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van unde
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   under     underen     undere     underne  
genitief   unders     underens     underes     undernes  
  • (zelfstandig naamwoord nr. 1: geslacht mannelijk)

under, m

  1. (verkorting) de onderste helft van iets (bijv. van een kadetje)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   under     underet     undere     underne  
genitief   unders     underets     underes     undernes  
  • (zelfstandig naamwoord nr. 2: geslacht onzijdig)

under, o

  1. wonder, mirakel
    «Jesus gjorde undere
    Jezus deed wonderen.
  • et Guds under
een godswonder


under

  1. onder


  • un·der
  • Bijwoord, voorzetsel: Afkomstig van het Oudnoorse woord undir
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord undr
Naar frequentie 218

under

  1. daaronder, eronder
    «Jeg har støvler med hæljern under
    Ik heb laarzen met beslagen uit izer daaronder.

under

  1. onder
    «De bor en etasje under oss.»
    Ze wonen een verdieping onder ons.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   under     underet
undret  
  under
undere
undre  
  undera
underne
undra
undrene  
genitief   unders     underets
undrets  
  unders
underes
undres  
  underas
undernes
undras
undrenes  

under, o

  1. wonder, mirakel
    «Jesus gjorde undere
    Jezus deed wonderen.
  • Guds under
een godswonder


  • un·der
  • Bijwoord, voorzetsel: afkomstig van het Oudnoorse woord undir
  • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord undr

under

  1. daaronder, eronder

under

  1. onder
    «Ho bur to etasjar under meg.»
    Ze woont twee verdiepingen onder mij.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   under     underet     under     undera  

under, o

  1. wonder, mirakel
    «Jesus gjorde under
    Jezus deed wonderen.
  • eit Guds under
een godswonder


under

  1. onder
    «under managon..»
    onder menigen.


Naar frequentie 194

under

  1. onder
  2. tijdens
    «En tiggare som satt utanför Coop på Kvarnholmen överfölls, misshandlades och rånades under torsdagskvällen.»
    Een bedelaar, die buiten de Coop op Kvarnholmen zat, is geworden aangevallen, geslagen en beroofd tijdens donderdagavond.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   under     undret     under     undren  
genitief   unders     undrets     unders     undrens  

under, o

  1. wonder

under

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van under