ultimatum
- ul·ti·ma·tum
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘laatste voorwaarde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1694 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ultimatum | ultimatums ultimata |
verkleinwoord | ultimatumpje | ultimatumpjes |
het ultimatum o
- een laatste eis alvorens men tot een actie overgaat
- De gijzelnemers gaven de politie een ultimatum om hun vrienden uit de gevangenis vrij te laten.
1. laatste eis
- Het woord ultimatum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ultimatum" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ultimatum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ultimatum | ultimatums, ultimata |
ultimatum
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
ultimatum | l'ultimatum | ultimatums | les ultimatums |
ultimatum m
- Poser / lancer / adresser un ultimatum.
- Een ultimatum stellen.
ultimatum o
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ultimatum | ultimatumet | ultimatum | ultimatumen |
genitief | ultimatums | ultimatumets | ultimatums | ultimatumens |