• uit·sto·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord uitstoting uitstotingen
verkleinwoord

de uitstotingv

  1. het verwijderd worden (uit een groep of gemeenschap)
     Ja, alleen met triomf viel misschien alsnog de verscheurende emotie van uitstoting en verraad te pareren waarmee Quispel destijds de verse groeve met het lichaam van Kiliaan Noppen de rug toegekeerd had.[2]
     Een dorpsraad in dit deel van India wordt gevormd door oudere mannen uit het dorp. Ze waken over de naleving van sociale normen en bepalen soms ook wie met wie trouwt. Wie niet gehoorzaamt, riskeert uitstoting uit de gemeenschap.[3]
  2. datgene dat naar de omgeving wordt geloosd
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Indiase bestraft met verkrachting” (23-01-2014), NOS