• uit·ban·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord uitbanning uitbanningen
verkleinwoord

de uitbanningv [1]

  1. het afschaffen van iets; het buitensluiten van iets
     De wetenschappelijke resultaten zouden leiden tot uitbanning van de armoede.[2]
     Dan zou iedereen zonder aarzeling durven over te gaan tot uitbanning van de arbeid van jonge kinderen.[2]
     Oekraïne heeft de afgelopen jaren geprobeerd de Oekraïense eenheid te versterken en invloeden uit Moskou te beperken, onder meer door een nieuwe taalwet. "Onderwijs moet in het Oekraïens worden gegeven en kranten in het Oekraïens worden uitgegeven." Zulke maatregelen gaan wellicht ten koste van het Russisch, maar betekenen geen 'uitbanning' van het Russisch, zegt Jansen.[3]
  2. iemand het land uitzetten
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen
    “Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504
  3.   Weblink bron
    Chiem Balduk
    “Waarom Poetin Oekraïners 'neonazi's in een gecreëerd land' noemt” (Dinsdag 1 maart 2022, 07:47), NOS