Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·stal·kast
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitstalkast uitstalkasten
verkleinwoord uitstalkastje uitstalkastjes

Zelfstandig naamwoord

de uitstalkastv / m

  1. een ruimte waarin men zaken ter bezichtiging heeft opgeborgen
     De gestolen auto en de buit zijn nog spoorloos. De verdachten haalden de etalageruit van de juwelier uit de sponning, schoven een hekwerk opzij en gristen juwelen, goud en zilver uit de uitstalkast mee.[1]
     Ze oppert om het uit te lenen aan de stichting Behoud van 't Oud. Deze organisatie heeft in diverse gebouwen in Wierden en Enter vitrines geplaatst waarin oude attributen zijn te bewonderen. Ook in Het Reggedal staat zo’n uitstalkast. Kruiper: „Maar we zetten daar alleen spullen in die we kregen. Kopen doen we niet. We zijn geen handelaren. Ook lenen doen we niet.”[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Politie pakt juwelendieven met behulp van helikopter” (28-10-2011), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Stefan Wegdam
    “Geen alledaagse ochtend voor bewoners Enters verzorgingshuis” (26-01-2020), Tubantia