Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ruil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitruil uitruilen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitruilm

  1. het ruilen van iets wat men eigenlijk niet wenst kwijt te raken voor iets dat men nog liever wil hebben
    • Dat is de uitruil  : wil je echt tot iemand doordringen, dan moet je jezelf opgeven, je identiteit vergeven, vergeten wie je bent en de begrenzing van je lichaam overtreden.[1] 
    • De voorbereidingen verlopen voorspoedig. De gemeente heeft inmiddels met alle grondeigenaren overeenstemming bereikt over de aankoop en/of uitruil van grond. De aanwonenden willen nog liever dat vandaag wordt begonnen dan morgen. Daaruit blijkt hoe zeer zij een einde willen hebben aan de al jaren onhoudbare situatie op de veel te smalle en druk bereden Dusinksweg.[2] 
    • Medisch-ethische kwesties vormen één van de voornaamste obstakels in de lopende kabinetsformatie. Alexander Pechtold (D66) opperde vorige week om deze problematiek te benaderen volgens de Rutte-Samsom-formule: door uitruil van standpunten, en niet door vage compromissen. Probleem is natuurlijk dat het over principiële zaken gaat. Daarin wil je niet medeverantwoordelijk zijn voor de invoering van praktijken die je fundamenteel verwerpelijk vindt. Dat is moreel niet te dragen.[3] 
  2. bij verzekeringen dat men kan kiezen voor een eerder ingaand pensioen met een lagere uitkering of een later ingaand pensioen met een hogere uitkering of een deel kan omzetten in een partner pensioen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitruilen

uitruil

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitruilen
    • ... dat ik uitruil. 

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Standaard 15 DECEMBER 2017
  2. Tubantia Alphons Weierink 21-DECEMBER-2017
  3. NRC 13 augustus 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be