uitrennen
- uit·ren·nen
- samenstelling van uit bw en rennen ww
uitrennen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitrennen |
rende uit |
uitgerend |
zwak -d | volledig |
- iets hollend verlaten
- Voor het echtpaar Arnold (76) en Anneke van Hemert uit Hezingen was het een vanzelfsprekendheid de éénjarige teef Theodora van een wisse dood te redden.- Op vakantie in Griekenland kwam het dier in paniek een brandend bos uitrennen. [2]
- Vrijdagavond kwart voor negen. Schefers vader staat op deze koopavond even alleen in de winkel: Schefer en Mikel Pol, die ook in de winkel werkt, drinken achterin een kopje koffie. Dan horen ze vader schreeuwen. Ze sprinten meteen naar de winkel. Schefer: “Toen ik de blik in mijn vaders ogen zag wist ik: dit is mis. Ik zag nog net een man in het zwart de winkel uitrennen.” [3]
1.
- Het woord uitrennen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitrennen" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 02-09-06 Ontsnapt aan Griekse vlammenzee
- ↑ Tubantia 12-11-16 Update | Overvaller Eurosport Borne bleek oud-stagiair
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be