Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·kraai·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitkraaien [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitkraaien
kraaide uit
uitgekraaid
zwak -d volledig
  1. schreeuwen van plezier
    • "Zo wakker worden is heerlijk!", jubelde André op Instagram. "Op #1 staan met je album op iTunes. En dan ook nog eens bij Bol.com." In een niet veel later verschenen video zingt André "papa staat op 1, papa staat op 1" terwijl de in oktober geboren André het uitkraait. "Mijn papa staar op 1" [3] 
  2. (pejoratief) luidkeels iets (onzinnigs) vertellen
    • Het was niet het eerste dat mis ging. Meteen na de eerste melding van de dramatische brand brak weer het onsmakelijke gegis naar het aantal dodelijke slachtoffers uit. "Deze brand gaat Enschede ver overtreffen", hoor ik een reporter met overslaande stem uitkraaien. [4] 
    • "Je kunt je afvragen of Bram Bouterse niet teveel laat uitkraaien." Dat zijn dossiers openbaar zouden worden gemaakt. Dat hij in Suriname voor de rechter zou komen. En dat Bouterse wist dat zijn proces vandaag zou beginnen. Justitie-officier Teeven: "Bouterse lijkt me een onbeheersbare cliënt." [5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen