Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ge·pro·ce·deerd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen uitgeprocedeerd
verbogen uitgeprocedeerde
partitief uitgeprocedeerds

Bijvoeglijk naamwoord

uitgeprocedeerd

  1. van wie alle mogelijke rechtszaken afgewikkeld, afgehandeld zijn
    • De uitgeprocedeerde asielzoeker vreesde voor uitzetting. 

Gangbaarheid