• pro·ce·de·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handelen tegen, een proces voeren’ voor het eerst aangetroffen in 1453 [1]
  • afgeleid van het Franse procéder (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
procederen
procedeerde
geprocedeerd
zwak -d volledig

procederen

  1. inergatief een rechtsstrijd voeren
    • Zij procedeerden vele jaren maar het resultaat was nihil. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]