• sue
vervoeging van
sueën

sue

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sueën
    • Ik sue. 
  2. gebiedende wijs van sueën
    • Sue! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sueën
    • Sue je? 


vervoeging van
suer

sue

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van suer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van suer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van suer