• turf·molm
enkelvoud meervoud
naamwoord turfmolm
verkleinwoord

turfmolm m / o

  1. verkruimeld turf
    • Deze bonte verzameling ziet er in dit geval uit als een stel rondreizende kermisartiesten in sjofele kleding, gezeten op tuinstoelen, met als attributen een IKEA-tas en een plastic kinderbadje. Het toneelbeeld bestaat verder voornamelijk uit een speelvloer met turfmolm.[2] 
    • De ruimte waar de kippen verblijven moet voor minstens een derde deel uit grondoppervlak bestaan (dus geen roosters) en bedekt zijn met los stro, turfmolm, zand of ander strooiselmateriaal.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant H. Janssen 18 juni 2013
  3. NRC 15 februari 2001