1. bespeler van een trommel (rechts op schilderij, werk van Max Stern)
  • trom·sla·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord tromslager tromslagers
verkleinwoord tromslagertje tromslagertjes

de tromslagerm

  1. (verouderd) bespeler van een trommel, een rond slaginstrument, bespannen met een vel
    • Maar een goede tromslager is hij gebleven - de beste uit de omtrek, tot aan het uur van zijn dood. [2]