• tri·omf
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zegepraal’ voor het eerst aangetroffen in 1509 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord triomf triomfen
verkleinwoord triomfje triomfjes

de triomfm

  1. (oudheid) feestelijke intocht
    • In triomf hield hij zijn intocht in de stad. 
    • De Gallische koning werd door Rome geparadeerd als onderdeel van de triomf van Caesar. 
  2. grootse overwinning of prestatie
    • Dit feest belichaamt de triomf van het goede over het kwade. 
    • Kerber (28) heeft na haar indrukwekkende triomf bij het Australian Open eind vorige maand in Melbourne niet veel meer gepresteerd. De nummer twee van de wereldranglijst verloor een partij in de Fed Cup tegen het zegevierende Zwitserland en meldde zich daarna wegens een dijbeenblessure af voor het toernooi in Dubai. [3] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]