1. toegangspoortje
2. knelverband
  • tour·ni·quet
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘draaikruis’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Van het franse tourniquet
enkelvoud meervoud
naamwoord tourniquet tourniquets
verkleinwoord tourniquetje tourniquetjes

tourniquet o/m

  1. (bouwkunde) toegangspoortje dat personen slechts stuk voor stuk doorlaat
    • Aan de ingang staat een tourniquet met elektronische controle van de toegangskaartjes. 
  2. (medisch) knelverband bijv als noodmaatregel om een bloeding te stelpen
    • Voor het bloedafnemen wordt een tourniquet aangelegd. 
85 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  tourniquet     le tourniquet     tourniquets     les tourniquets  

tourniquet m

  1. (medisch): tourniquet, een knelverband
  2. (bouwkunde): tourniquet, een toegangspoortje