Een tompoes.
  • tom·poes
  • In de betekenis van ‘gebakje’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
  • Ontleend aan het Franse tom-pouce, dat zelf vertaald is uit het Engelse Tom Thumb (de artistennaam van de dwerg Charles Sherwood Stratton; tevens de Engelse naam van Klein Duimpje). Het Frans kent het woord niet in de betekenis "gebakje". Die zou in het Nederlands ontstaan zijn door de verbinding met de broodkruimels in het sprookje Klein Duimpje.
enkelvoud meervoud
naamwoord tompoes tompoezen
verkleinwoord tompoesje tompoesjes

de tompoesm

  1. (voeding) een gebakje bestaande uit geglazuurd bladerdeeg met room
    • Als vieruurtje is een tompoes heerlijk tezamen met koffie. 
93 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]