• toe·ris·ten·bu·reau
enkelvoud meervoud
naamwoord toeristenbureau toeristenbureaus
verkleinwoord - -

het toeristenbureauo

  1. (toerisme) organisatie die reizigers informeert, meestal met het doel meer bezoekers naar een land, streek of plaats te trekken
     Het lokale toeristenbureau heeft wandelroutes uitgezet langs de bezienswaardigheden.[2]
  2. (bedrijf) (toerisme) onderneming waar mensen die voor hun genoegen een reis willen maken terecht kunnen om hun vervoer en verblijf te regelen
     Toeristenbureaus zien hun reserveringen voor de VS met driekwart kelderen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gerbert van der Aa
    “Neem de afslag Nancy-Centre” (11 mei 2013) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Paul Friese
    “De week” (29 september 2001) op nrc.nl