• toe·dich·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toedichten
dichtte toe
toegedicht
zwak -t volledig

toedichten [1]

  1. overgankelijk op onvoldoende gronden iemand als de maker of de bezitter aanmerken
  2. zeggen dat iemand een bepaalde eigenschap heeft zonder dat dat bewezen is
    • Ook kwam hij terug op de favorietenrol die hem vanaf het begin werd toegedicht. ,,Ik heb die voorspellingen nooit beschouwd als waarheden. Het waren voorspellingen, meer niet. [2] 
95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]