• tijds·ver·loop
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsverloop tijdsverlopen
verkleinwoord

het tijdsverloopo

  1. het voortgaan van de tijd
     De mate van ons begrip van vrijheid en onontkoombaarheid hangt in dit opzicht af van het grotere of kleinere tijdsverloop tussen de daad en ons oordeel erover.[2]
     Na het interview in september wilde defensie geen vragen van de krant beantwoorden. "Het vermeende voorval dateert van ruim dertig jaar geleden", zei het ministerie toen. "Het tijdsverloop maakt een reconstructie van de feiten lastig."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Defensie onderzoekt alsnog misbruikzaak uit 1982” (10-10-2017), NOS