terugblik
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- te·rug·blik
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van terug en blik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terugblik | terugblikken |
verkleinwoord | terugblikje | terugblikjes |
Zelfstandig naamwoord
de terugblik m
- een blik op voorbijgegane zaken
- We moesten een terugblik van de periode schrijven.
Vertalingen
1. een blik op voorbijgegane zaken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
terugblikken |
terugblik
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugblikken
- ... dat ik terugblik.
Gangbaarheid
- Het woord terugblik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "terugblik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be