Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·ri·to·ri·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot het gebied behorend’ voor het eerst aangetroffen in 1819 [1]
  • afgeleid van territorium met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen territoriaal territorialer territoriaalst
verbogen territoriale territorialere territoriaalste
partitief territoriaals territorialers -

Bijvoeglijk naamwoord

territoriaal [3]

  1. betrekking hebbend op een grondgebied
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen