Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tel·joor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teljoor teljoren
verkleinwoord teljoortje teljoortjes

Zelfstandig naamwoord

de teljoorv / m

  1. (huishouden) vlak voorwerp om voedsel van te eten, tegenwoordig meestal van rond aardewerk, vroeger ook wel van metaal of hout
    • En José heeft er nog zo’n goeie: eet eerst de teljoor van een ander leeg en begin dan pas aan jouw bord. [3]
    • Onder meer zijn een teljoor (eetbord), een leren muil en een harpoen uit het Behouden Huys van Willem Barentsz op Nova Zembla te zien. [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

8 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen