tegenzet
- te·gen·zet
- samenstelling van tegen en zet [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tegenzet | tegenzetten |
verkleinwoord | tegenzetje | tegenzetjes |
de tegenzet m
- reactie op een handeling van de tegenstander
- Het machtsspel tussen beide landen begon vorige week met het besluit van Maleisië om de visumplicht voor Noord-Koreanen weer in te voeren. Daarnaast werd de Noord-Koreaanse ambassadeur in Maleisië het land uitgezet nadat hij kritiek uitte op het onderzoek naar de dood van Kim Jong-nam. Het streng communistische land volgde zondag met een tegenzet door de Maleisische ambassadeur het land uit te zetten. [2]
1. reactie op een handeling van de tegenstander
- Het woord tegenzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tegenzet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jorg Leijten 7 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be