van teak gemaakte tafel
  • teak
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘boom, hout daarvan’ voor het eerst aangetroffen in 1854 [1]
  • uit het Engels [2]
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord teak teaken
verkleinwoord
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord teak
verkleinwoord

het teako [3]

  1. (plantkunde) Tectona grandis   teakboom
  2. een soort duur, tropische hardhout gemaakt van deze boom dat ook zonder onderhoud goed bestand is tegen weer en wind
    • Loop vanuit de zonnige, hete straat de koele lobby van marmer en teak van het Santa Clara Hotel binnen. Ga langs de twee portiers die, naar je vermoedt, getrainde killers zijn. Zij nemen schattend kledij, gringogehalte en kredietwaardigheid op. [4] 
    • De seventies-luxevibe is nog het best voelbaar in de opvallende bar in donkerbruine glanzende teak, compleet met dansvloer, discobol en flipperkast. ‘Er moeten hier wilde feestjes zijn gehouden, voor ik hier woonde. Nog altijd kom ik mensen tegen die ik niet ken maar die wel heel enthousiast herinneringen ophalen aan “dat speciale ronde huis”,’ lacht Manuella.[5] 
    • Ergens'in de pittoreske Engelse countryside - 'Hou het adres geheim want ik heb geen trek in pottekijkers'- staat Robin van Persie voor een omvangrijke boekenkast. Goedkeurend klopt hij op het donkere hout: Echt teak. En handgemaakt hè.'[6] 
88 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[7]