tater
- ta·ter
- In de betekenis van ‘mond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1865 [1]
- naamwoord van handeling tateren [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tater | taters |
verkleinwoord | tatertje | tatertjes |
de tater m
- mond waarmee iemand kan spreken
vervoeging van |
---|
tateren |
tater
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tateren
- Ik tater.
- gebiedende wijs van tateren
- Tater!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tateren
- Tater je?
- Het woord tater staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tater" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "tater" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tater op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be