taigavliegenvanger

Nederlands

 
Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • tai·ga·vlie·gen·van·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taigavliegenvanger taigavliegenvangers
verkleinwoord taigavliegenvangertje taigavliegenvangertjes

Zelfstandig naamwoord

de taigavliegenvangerm

  1. (zangvogels) Ficedula albicilla   een zangvogel uit de familie van vliegenvangers (Muscicapidae). De vogel komt voor in Azië en wordt ook wel beschouwd als een ondersoort van de kleine vliegenvanger
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie