taiga's van de wereld
  • tai·ga
  • Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘streek met naaldwouden’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • uit het Russisch [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord taiga taiga's
verkleinwoord

de taigav / m

  1. een bioom dat wordt gekenmerkt door uitgestrekte, koude en vochtige naaldwouden
    • Als je twee paarden op je erf had en twee koeien, was je al koelak. Koelakken werden naar Siberië afgevoerd en daar in een kaal taigabos achtergelaten. [3] 
    • Het jongetje genaamd Tserin liep zondag achter een puppy aan, het bos in, bekend als de taiga. Die koude en vochtige naaldbossen liggen op de grens tussen toendra en steppen en zitten vol met beren, wolven, lynxen en vossen. Het kind had een reep chocolade bij zich, aldus de grootmoeder.[4] 
53 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[5]