1. Een tafelpiano uit 1788.
  • ta·fel·pi·a·no
enkelvoud meervoud
naamwoord tafelpiano tafelpiano's
verkleinwoord - -

de tafelpianov / m

  1. (muziek) toetsinstrument met snaren, in de vorm van een vlakke doos op poten
     Hij kreeg de eer in opdracht van de Beierse koning Ludwig II een tafelpiano te bouwen voor de verjaardag van Richard Wagner.[2]
     Terug in Duitsland vestigde hij zich als houtbewerker en instrumentmaker, in welke rol hij in de jaren '30 en '40 een bescheiden aantal vleugels en tafelpiano's produceerde.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Bechstein na bijna anderhalve eeuw failliet” (27 juli 1993) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Melchior de Wolff
    Wij verkopen geen zeep in: De Volkskrant  , jrg. 74 nr. 21603 (4 augustus 1995), NV De Volkskrant, 's-Hertogenbosch, p. 17 (K&C 3) 3