• taal·pu·rist
enkelvoud meervoud
naamwoord taalpurist taalpuristen
verkleinwoord

de taalpuristm

  1. iemand die probeert een taal vrij te houden van invloeden uit andere talen; iemand die strijdt tegen slordig of foutief taalgebruik; iemand die veranderingen in de taal probeert tegen te houden
    • Net als ik van plan ben om taalpurist te worden en korte metten te maken met ”flabbergasted”, met ”column”, ”cool” en ”cash”, gaat de telefoon. [1] 
    • Het is de oplettende taalpurist duidelijk niet ontgaan. Het Groot Dictee der Nederlandse Taal dat woensdagavond op tv was en waarvan de tekst donderdag in de Volkskrant stond, bevat meteen in de eerste zin een stijlfout. [2] 
    • De taalpuristen bij Vlaams Belang blijken ook zelf foutjes te maken. De verkiezingscampagnewagen van voorman Filip Dewinter vertoont een pijnlijke spelfout: Dewinter wordt er aangekondigd als de 'lijstrekker'. [3] 
96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]
  1. Reformatorisch Dagblad Charlotte 28-09-2012 Verwarring
  2. Reformatorisch Dagblad 19-12-2013 Uitleg bij ‘fout’ Groot Dictee
  3. De Telegraaf 07 apr. 2014 Foutje op campagneauto Vlaams Belang
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be