• svi·ger·sønn
Naar frequentie 16040

svigersønn m

  1. (familie) schoonzoon.
    «Vi har en svigersønn som fikk skabb under et opphold i Japan for 7 år siden.»
    We hebben een schoonzoon die schurft bekwam tijdens een verblijf in Japan voor zeven jaren.
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   svigersønn     svigersønnen     svigersønner     svigersønnene  
genitief   svigersønns     svigersønnens     svigersønners     svigersønnenes