Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • sønn

Zelfstandig naamwoord

sønn m

  1. (familie) zoon.
    «Politimann med sønn ønsker 3-roms leilighet sentralt i Tromsø.»
    Politieagent met zoon wenst een driekamerappartement in het centrum van Tromsø.
  2. (sociologie) mannelijk persoon uit dezelfde geboortestreek.
    «Kristiansand feirer byens store sønn en hel uke.»
    Kristiansand viert een week lang de grote zoon van de stad.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sønn     sønnen     sønner     sønnene  
genitief   sønns     sønnens     sønners     sønnenes  
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

[1] Faderen, Sønnen og Den Hellige Ånd

  • De Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

[2] en fjellets sønn

  • Een zoon der bergen.