summier
- sum·mier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bondig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1830 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | summier | summierder | summierst |
verbogen | summiere | summierdere | summierste |
partitief | summiers | summierders | - |
summier
- kort, bondig, minimaal
- De al te summiere bewijsvoering door de officier van justitie resulteerde niet in een veroordeling door de rechter.
1.
- Het woord summier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "summier" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "summier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be