• sui·ke·rig
  • afleiding van suiker met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen suikerig suikeriger suikerigst
verbogen suikerige suikerigere suikerigste
partitief suikerigs suikerigers -

suikerig [1]

  1. qua structuur lijkend op kristal suiker
    • De Russen hebben, zo meldde haar coach Frank Germann, over het hele parcours een soort korrels gestrooid. 'Die zorgen er voor dat de sneeuw niet smelt, het lijkt een soort kunstmest. De sneeuw wordt een beetje 'slushy', suikerig zeg maar, maar niet door en door.' Berghuis deed op de eerste van 2 trainingsdagen vier runs. 'Het voelde goed, ik heb er veel vertrouwen in.' [2] 
  2. met een zoete smaak
    • (manna oft hemelsbroodt) goddelijk, zoet, honingzoet, hemels, godenspijs, voedend, suikerig, onsterfelijk, roodachtig, delicaat [smakelijk], lekker. [3] 
81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 14-02-14 Berghuis tevreden over 'chemische piste'
  3. Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620(1999)–Anthoni Smyters manna of hemelbrood
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be