stulp
- stulp
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stulp | stulpen |
verkleinwoord | stulpje | stulpjes |
- (formeel) armoedig woninkje
- Het gebaar waarmee De Oude Wieder Nemo en Schoonheid zijn huis aanwees had iets koninklijks. 'Ziedaar,' sprak hij. 'Mijn stulp, mijn paleis, mijn krot, mijn woning. Volg mij en maak het u gemakkelijk.' [4]
- (formeel) stolp
- [1] hut
vervoeging van |
---|
stulpen |
stulp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stulpen
- Ik stulp.
- gebiedende wijs van stulpen
- Stulp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stulpen
- Stulp je?
- Het woord stulp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stulp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "stulp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stulp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 73
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be