• stolp
  • In de betekenis van ‘deksel’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stolp stolpen
verkleinwoord stolpje stolpjes

de stolpv / m

  1. glazen klok die over iets wordt heen gezet
  2. glazen deksel in een fles met wijde hals
  3. stolpboerderij
vervoeging van
stolpen

stolp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stolpen
    • Ik stolp. 
  2. gebiedende wijs van stolpen
    • Stolp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stolpen
    • Stolp je? 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]