• stul·pen
  • In de betekenis van ‘een stulp plaatsen over’ voor het eerst aangetroffen in 1357 [1]
  • afgeleid van stulp met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stulpen
stulpte
gestulpt
zwak -t volledig

stulpen [3] [4] [5]

  1. een stulp plaatsen over

de stulpenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stulp
83 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[6]