Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • struc·tuur·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen structuurloos structuurlozer structuurloost
verbogen structuurloze structuurlozere structuurlooste
partitief structuurloos structuurlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

structuurloos

  1. zonder structuur, ordeloos, chaotisch, warrig
    • Hij was een chaotische, structuurloze puber, maar hij noemde zichzelf creatief. 
  2. egaal, glad
    • Ik gebruik een structuurloos behang om een mooie gladde muur te krijgen. 

Gangbaarheid