• stout·weg

stoutweg [1]

  1. zonder omwegen, heel eerlijk, zonder een blad voor de mond te nemen
     Een halfjaar geleden zou de arme broeder nog stoutweg gezegd hebben dat men iemand die op zo’n hoge leeftijd zo’n jong meisje wilde nemen, als een kinds geworden man gevangen moest zetten.”[2]
     Zeker, er zijn mensen, ook geleerde mensen, ook nog in onze dagen, die stoutweg de verhoring van het gebed voor een dwaasheid verklaren en beweren dat God geen verandering in de bestaande dingen maken kan.[3]
45 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Kooten M. van
    “Calvijn zei de waarheid” (02-04-2009), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Hij hoort” (08-11-2012), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be