• stoer·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord stoerheid stoerheden
verkleinwoord

de stoerheidv

  1. het sterk, fors, flink en moedig zijn
    • De acteur is heel benieuwd hoe de scenes waarin Berry zich kwetsbaarder opstelt overkomen op het publiek. „In dat opzicht is Berry best onhandig, op die momenten is alle stoerheid er wel een beetje vanaf.[2] 
    • Maassen is zeer lovend over zijn jonge collega. "Ik vind hem erg goed. Hij is grappig, eigenzinnig, puur en bezit een wonderlijke combinatie van stoerheid en kwetsbaarheid. Als je hem kent, weet je wat ik bedoel, ken je hem nog niet dan is dit een mooie gelegenheid.”[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 25 aug. 2017
  3. de Telegraaf 07 mrt. 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be