• ferm·heid
  • afleiding van ferm met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord fermheid fermheden
verkleinwoord

de fermheidv

  1. het sterk, flink en moedig zijn
    • In uw poging de natie te sussen heeft u de wereld onveiliger gemaakt. In uw poging tot krachtdadig taalgebruik, heeft u zwakheid getoond. Er bestaan andere vormen van fermheid dan oorlogstaal. U verwees in uw rede naar de vrijheid. U had ook naar die twee andere waarden van de Franse republiek moeten verwijzen: gelijkheid en broederlijkheid. Daar lijkt mij op dit ogenblik meer nood aan dan aan uw zeer bedenkelijke oorlogsretoriek. [1] 
    • Met fermheid en beslistheid zullen we optreden tegen criminelen. [2] 
    • De Turkse pers is zaterdag over het algemeen opgetogen over de houding van premier Recep Tayyip Erdogan op de EU–topconferentie donderdag en vrijdag. Veel bladen prijzen zijn fermheid in de gesprekken met EU–leiders over de start van onderhandelingen voor Turkse toetreding tot de unie. [3] 
90 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[4]