• sti·mu·lans
enkelvoud meervoud
naamwoord stimulans [1]: stimulansen
[2]: stimulantia
verkleinwoord [1]: stimulansje [1]: stimulansjes

de stimulansm

  1. krachtige aanzet
    • Zij had nét even die stimulans nodig om door te gaan. 
  2. (verouderd) opwekkend middel
    Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw is in deze betekenis alleen de meervoudsvorm nog gangbaar.
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]