Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stem·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stemdag stemdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stemdagm

  1. dag waarop verkiezingen worden gehouden
    • Camp Nou was een Catalaans icoon op de omstreden stemdag. Sport en politiek geven elkaar wel vaker een handje; Barcelona koos partij voor hun achterban en stak een middelvinger op naar Madrid. [2] 
    • Er komt nog een stemdag op 23 februari. Die is ingelast vanwege de problemen bij de 'vroege' stembusgang op 26 januari. Toen konden 2,2 miljoen Thai al stemmen, maar bij 440 duizend bleek dat niet het geval. zij krijgen over drie weken een nieuwe kans. [3] 
    • Daarmee wijkt de definitieve uitslag niet af van de voorlopige uitslag van de ANP Verkiezingsdienst die op de stemdag naar buiten kwam. [4] 
    • Teske riep haar volgers woensdagochtend op vooral te gaan stemmen. ,,Vandaag is stemdag!", schreef de vlogster op Instagram. ,,Laat je stem horen en stem op dat waar je in gelooft en graag zou willen voor jezelf (maar ook voor je buurman, het meisje achter de kassa, je kleinkinderen en de wereld)." [5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen