stationsklok
  • sta·ti·ons·klok
enkelvoud meervoud
naamwoord stationsklok stationsklokken
verkleinwoord

de stationsklokv / m

  1. centraal aangestuurde klok die de tijd aangeeft op een treinstation
     Zelfs de buitenproportionele stationsklok, waar hij zelf het hardst om had moeten lachen, was terug.[2]
     ProRail gaat de komende jaren alle 1500 stationsklokken vervangen. De nieuwe klokken lijken van buiten op de huidige klokken, maar de techniek erachter wordt geheel vernieuwd. Ook worden alle nieuwe klokken rond; nu hangen op veel stations nog klokken in een vierkante behuizing.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Nieuwe stationsklok maakt atoomklok overbodig” (25-04-2015), NOS