sprokkelaar
- Geluid: sprokkelaar (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- sprok·ke·laar
- Naamwoord van handeling van sprokkelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sprokkelaar | sprokkelaars |
verkleinwoord | sprokkelaartje | sprokkelaartjes |
de sprokkelaar m
- iemand die sprokkelt
- (dierkunde) larve van de kokerjuffer, die stukjes hout, biezen e.d. verzamelt
- (zangvogels) Anumbius annumbi een zangvogel uit de familie Furnariidae (ovenvogels). Deze soort komt voor op de savannen van Paraguay tot zuidelijk Brazilië, Uruguay en centraal Argentinië
- Het woord sprokkelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.