• spi·o·na·ge·dienst
enkelvoud meervoud
naamwoord spionagedienst spionagediensten
verkleinwoord

de spionagedienstm [1]

  1. het inwinnen van geheime informatie over de vijand
     Is dat niet de man die vroeger in Amsterdam spionagediensten voor het Franse gouvernement verrichtte? De man die huisknecht bij Gijsbert is geweest .[2]
  2. (militair) organisatie die gericht is op het heimelijk inwinnen van geheime informatie over de vijand
     En sinds lang is Louis overtuigd dat er aan zijn hof talloze verklikkers zijn: hoe zou zijn broer anders alles weten? Er moet een geregelde spionagedienst tussen Parijs en Holland bestaan, die al zijn doen en laten overbrieft.[2]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723