spint
- spint
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spint | spinten |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) het lichte en zachte hout dat in de stam direct onder de schors zit
- (dierkunde) (landbouw) spinsel van de spintmijt
- [1] spinthout
- [1] kernhout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spint | spinten |
verkleinwoord | - | - |
- (spinachtigen) Tetranychus een infectie van mijten op planten. Spint tast de bladeren aan en treedt vooral op onder warme, droge omstandigheden
vervoeging van |
---|
spinnen |
spint
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spinnen
- Jij spint.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spinnen
- Hij spint.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van spinnen
- Spint!
- Het woord spint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spint" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spint" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spint op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be