• speil
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord spegill, dat van het Nederduitse zelfstandige naamwoord "spegel" kommt, dat weer van het Latijnse zelfstandige naamwoord speculum komt.
Naar frequentie 5138
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   speil     speilet     speil     speila
speilene  
genitief   speil     speilets     speils     speilas
speilenes  

speil, o

  1. (natuurkunde), (optica) spiegel
  2. (aardrijkskunde), (waterbeheer) peil
  3. een glanzende, gladde oppervlak, zoals een waterspiegel
  4. een begrensd glad oppervlak
  5. (medisch) gehalte van een bepaalde stof in een vloeistof

speil, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van speil