Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • span·rib
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spanrib spanribben
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de spanribv / m

  1. (bouwkunde) een spar, spoor of spant (balk of plank) die van de voet van het dak tot de nok loopt en die het dakbeschot ondersteunt

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen