snikken
- snik·ken
- In de betekenis van ‘krampachtige bewegingen maken, krampachtig ademen’ voor het eerst aangetroffen in 1552 [1] [2]
- Ablautend bij snakken, (verouderd) sneuken.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snikken |
snikte |
gesnikt |
zwak -t | volledig |
snikken
- ademhalend met schokkende bewegingen huilen
1.
de snikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord snik
- Het woord snikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snikken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "snikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ snikken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be