gesnik
- ge·snik
- Naamwoord van handeling van snikken met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gesnik | |
verkleinwoord |
het gesnik o
- het aanhoudend zachtjes huilen
- De dreiging is haast tastbaar. Voor een eenzaam huis hebben enkele mensen verzameld, er klinkt zacht gesnik. Twee jochies hebben een 54-jarige bakker neergeschoten, pal voor zijn huis.[2]
- ,,Het was een eer om met deze patriot mee naar huis te vliegen", schreef Williams die alles filmde en op haar facebookpagina zette. ,,Geen oog bleef droog rondom mij."Het was muisstil in het vliegtuig, op het gesnik van de passagiers na.[3]
- Het woord gesnik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gesnik" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 4 NOVEMBER 2017
- ↑ Tubantia 20-FEBRUARI-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be